Bij het stoken van brandhout (maar ook bij kolen en olie, hetgeen tegenwoordig niet meer zo vaak voorkomt) komen er onverbrande deeltjes vrij die via de rookgassen in het rookkanaal terecht komen. Deze deeltjes kunnen zich aan de wand van het rookkanaal gaan hechten en vormen zo een teerachtige, zeer brandbare laag. Dit wordt creosoot genoemd. Bij een temperatuur van 500 graden kan deze laag in brand vliegen. Bij een stenen schoorsteen, die enigszins poreus en ruw is, kan de aanslag sneller hechten dan bij een glad RVS rookkanaal.
De mate van aanslag wordt verder bepaald door het stookgedrag. Als de kachel teveel gesmoord wordt (minder zuurstof, dus ook minder felle verbranding) is de verbranding onvolledig en zijn er dus meer onverbrande deeltjes die zich kunnen gaan hechten. Als de laag creosoot dikker wordt kan de schoorsteen zelfs verstoppen. Dat merkt u doordat het rookkanaal minder goed ’trekt’. In dat geval kunnen ook de rookgassen terug de kamer in slaan, waardoor er gevaar is voor koolmonoxidevergiftiging. Dit is eenvoudig te voorkomen door tijdig de schoorsteen te vegen. Het creosoot krijgt dan geen kans om een laag te vormen. Bij het schoorsteenvegen kan ook de schoorsteen verder nog gecontroleerd worden op scheuren of delen die loszitten. Ook kan de kachel meteen onderhouden worden.